Cover
»«
Gepubliceerd op
28.02.2022
Auteur
Lieve Bommerez
Locatie
Huize Damascus, Villers-Notre-Dame

"Neem je verblijf in het innerlijke"

Zaterdag 19 februari 2022, Studie- en vormingsdag over Mystiek

Professor Rob Faesen s.j., hoogleraar aan de universiteiten van Leuven, Antwerpen en Tilburg en kenner van de mystieke literatuur in het Westen, wist op een toegankelijke en praktische wijze uiteen te zetten hoe de mystiek naar het wezenlijke brengt: naar God zelf en zijn liefde voor de mensen, en hoe ons leven geheel zijn zin vindt in God en zijn zorgende liefde.

We groeien naar Hem en mogen reeds in dit leven op aarde zijn liefde en almacht ervaren in meerdere of mindere mate. Sommigen is het gegeven de werkelijkheid van God in grotere of bijzondere mate te ervaren en zijn aanwezigheid en goddelijk leven als het ware te raken. Ze bevestigen ons in het vertrouwen en gaan ons voor op de weg naar de Heer en de eeuwige aanschouwing van God, Vader, Zoon en Heilige Geest. 

Een essay over dit alles is te vinden in:

R. FAESEN, Ontmoeting, Religie als relatie in christelijk perspectief, in de essay-reeks Oratio, Uitgeverij Sjibbolet, Amsterdam, ISBN 987 94 9111 0498 / NUR 700 2020.

Hier volgt één van de teksten die professor Faesen met ons gelezen en verklaard heeft en die vele aspecten van het mystieke leven en van de minne samenvat.

De tekst is van Ludovicus Blosius (Louis de Blois), geboren in 1506 in Donstiennes (nabij Charleroi) en overleden in 1566. De vertaling is van professor Faesen.

Uit : Institutio Spiritualis, c. XII, 4.

1. Over deze vereniging die zich voltrekt in de top van de geest, hebben bepaalde Vaders ongeveer als volgt gesproken. Ze zeggen dat wanneer het hoogste van de wil – de hoogste affectus – ontvlamd is in Gods liefde, het hoogste van het intellect – de enkelvoudige intellectus – verlicht wordt vanboven, en de Drievuldigheid zich toont: de Vader in de memoria door het enkelvoudige licht van de gedachte, de Zoon in de intellectus door een heldere kennis, en de heilige Geest in de wil door een vurige liefde. Dan beschouwt de ziel deze lichtende duisternis en dit duistere licht, ontsnapt aan zichzelf en vloeit uit in God, en wordt één geest met Hem in zijn diepste grond. Ze wordt voortgebracht samen met het eeuwige Woord dat de Vader voortbrengt in deze grond, ze wordt op nobele manier hernieuwd en geschikt gemaakt voor elk goed werk en alle oefening. Dan zegt God de Vader zelf in deze ziel: “Dit is mijn welbeminde dochter, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld.” Dat is waarom een vriend van God zich terecht tot de redelijke ziel als volgt richt: “O grootmoedige ziel, behoud jezelf zuiver en vrij. De vrijheid is een kostbare schat. Hol niet achter de menigvuldigheid van de werkelijkheden die zich aan je uiterlijke zintuigen aanbieden, maar beheers die zintuigen, en neem je verblijf in het innerlijke. Kom tot jezelf in je grond, en keer daar liefdevol en vurig naar God, dompel jezelf duizend keer per dag onder in de afgrond van de godheid. Zonder twijfel zal je daar de kennis ontvangen van de ongeschapen zaligheid. Daar zal je zonder twijfel de grootste vreugde ontvangen – zelfs al is die nog niet volkomen, want de volkomen vreugde, die nooit onderbreking kent, zal je slechts in het hemelse vaderland gegeven worden waar je God ononderbroken zal zien zoals Hij is.”  

2. Werkelijk, de ziel die ondergedompeld en opgenomen is in God, zwemt rustig in de godheid, en stroomt over van een onzegbaar geluk, dat zich in haar lichaam doet voelen, overvloedig zelfs. Immers, reeds in dit leven begint ze aan het eeuwige leven. Ze houdt haar gedachten stevig vast, ze groeit steeds in haar oorsprong, en blijft steeds bij God. Ze bezit een zekere bovennatuurlijke eenheid van de geest, waarin ze verblijft als in haar eigen woonplaats. Ze neigt naar het goddelijke wezen, tot deze hoogste eenheid waarin de Vader, de Zoon en de heilige Geest één zijn in de enkelvoudigheid van hun goddelijke wezen. Deze ziel leeft dus in de hemel, dat wil zeggen: in de drie personen van de goddelijke eenheid. En wanneer ze zich met God verenigt op de allerhoogste manier, behoort er voor haar niets meer tot het verleden, niets tot de toekomst, maar ze bezit een eeuwig heden, en in deze onveranderlijke eeuwigheid die God is, bezit ze alle dingen, ze kent hun hoogste ordening en onderscheid, vrij van beelden en vormen. De ziel is aldus verder gegaan dan het intellect en ze vliegt omhoog tot bij haar beeld (in ideam suam) en principe, God, en zo wordt ze licht in het licht. Dan wordt gedoofd en bedekt alle natuurlijke licht en elk licht dat geschonken (infusa) was, dat ooit geschitterd had en lager is dan dit licht, juist zoals het licht van de sterren verduistert en bezwijkt bij de straling van het zonnelicht. Immers, wanneer het ongeschapen licht zich toont, verdwijnt het geschapen licht. En zo wordt het geschapen licht van de ziel veranderd in het licht van de eeuwigheid. Zij die zich in deze toestand bevinden, hebben zonder twijfel op een nobele manier hun natuur en hun zinnelijkheid overwonnen door de genade van God, hun ziel is reeds in de geest overgegaan en is omgevormd. En zo worden ze niet verkeerdelijk bewogen door voor- of tegenspoed, maar ze genieten van een soort wezenlijke rust. Inderdaad, noch hoop, noch vrees, noch vreugde, noch droefheid, noch haat, noch zinnelijke en ongeordende liefde, noch welke beweging ook kan in hen blijven duren. En ook al is het zo dat deze beminnelijke mensen overvloedig verlicht worden door het goddelijke licht, waarin ze duidelijk zien wat ze moeten doen of laten, toch onderwerpen ze zich graag aan anderen omwille van God, en ze verkiezen graag de minste plaats. Ze beroemen zich niet op de talrijke en uitzonderlijke gaven die ze ontvangen, maar ze dompelen zich heel diep onder in hun niets (in nihilum suum). Ze menen niet dat ze iets zijn, want ze weten dat het God is die in hen al het goede bewerkt dat ze doen. Ze blijven voortdurend in een echte nederigheid en kinderlijke vrees, en ze weten dat ze onnutte dienstknechten zijn. Wat de fouten en tekortkomingen betreft, die ze uit menselijke zwakheid begaan: steeds wassen ze die en boeten ze die uit in het bloed en het lijden van Christus, dat wil zeggen, in zijn verdiensten. Hun eigen regels en gewoontes, die ze vroeger aangenomen hebben, tellen voor hun niet meer, want ze kunnen geen enkele beoefening meer als die van henzelf behouden, omdat dit hen niet meer toebehoort, maar het behoort Christus toe. Trouwens, ze zijn verborgen en de wereld kent hen niet, tenzij ze dezelfde genade ontvangt. Het is niet gemakkelijk om hun eenvoudig gedrag op te merken of gade te slaan, hun gedrag dat echt christelijk is en georiënteerd op de hemel. Deze mensen hebben immers niet de gewoonte om zich in ongewone of originele gedragingen te doen opmerken. In gemeenschap zijn ze zacht en welwillend, en toegankelijk voor iedereen, voor zover het hen niet tot zonde voert. Ze zijn niet heel streng, maar barmhartig, en bejegenen ieder meevoelend. Zo kunnen ze blijkbaar ook nooit van God gescheiden worden, tenzij ze – God verhoede dat – de nederigheid zouden ontberen. Deze verborgen zonen van God,  van wie de woorden nederig zijn en die zich gedragen als telden ze zichzelf niet, worden vaak berispt, zelfs door degenen die uiterlijk een zekere heiligheid lijken te hebben. Niet zelden worden ze misprezen door hen die een heel streng leven leiden, en die vertrouwen op de uiterlijke gestrengheid, een levensstijl die ze zelf verkozen hebben (…).

»Weinigen zijn er die zich verheffen boven hun natuurlijke vermogens – en in ieder geval kan niemand dat doen op eigen krachten en door eigen toeleg«

3. Weinigen zijn er die zich verheffen boven hun natuurlijke vermogens – en in ieder geval kan niemand dat doen op eigen krachten en door eigen toeleg; alleen God verheft daar de mens die volhoudend en nederig bidt en doet wat van hem afhangt. Weinigen zijn er die de hoogste affectus kennen, de enkelvoudige intellectus en de top van de geest, alsook de verborgen grond van de ziel. Anderzijds kan men aan haast iedereen uitleggen dat deze grond in ons is. Hij is immers veel innerlijker en meer verheven dan de drie hogere vermogens, aangezien hij er de oorsprong van is. Deze grond is geheel enkelvoudig, wezenlijk en eenvormig. Daarom is er geen veelheid in hem, maar eenheid, en de drie hogere vermogens zelf zijn [daar] één. Daar is de hoogste rust en de hoogste stilte, want geen enkel beeld kan tot daar geraken. Overeenkomstig deze grond, waar het goddelijke beeld verborgen, is zijn we godvormig. Deze grond, die in zekere zin een afgrond is, wordt de hemel van de geest genoemd, want het rijk van God bevindt zich daar, overeenkomstig het woord van de Heer “het rijk van God is in u” (Lc 17, 21). In werkelijkheid is het “rijk van God” God zelf, met al zijn rijkdom. Deze blote en beeldloze grond is dus hoger dan alle schepselen, hoger dan de zintuigen en al de vermogens, hij overstijgt soms de ruimtelijke beperkingen, want hij blijft in God, door een voortdurend aanhangen aan zijn bestaansoorsprong. Hij is wezenlijk in ons, want hij is de afgrond van de ziel en haar meest innerlijke wezen. Wanneer deze grond zich voor de mens opent en hem begint te verlichten – deze grond die voortdurend door het goddelijke licht doorstraald wordt – dan veroorzaakt hij in de mens een grote aantrekking en een groot geluk.

4. O edele grond, goddelijke tempel waaruit God nooit wijkt! O alleredelste grond waarin de heilige Drievuldigheid woont, en waarin de eeuwigheid gesmaakt wordt! Zich helemaal naar deze grond keren en naar God zelf – al was het maar één keer – is meer waard dan vele andere oefeningen of werken, en kan het verlies van tien jaar of meer goedmaken. Inderdaad, in deze grond welt de bron van water voor het eeuwige leven op, water dat zo werkzaam is en zo zoet dat het alle ondeugden bitter maakt, dat het de overwinning schenkt en de overheersing over de gehele rebellie van wat natuurlijk is. Zodra men ervan drinkt, verspreidt het zich over heel de ziel en het lichaam, en schenkt het aan beiden een bewonderenswaardige zuiverheid en een bewonderenswaardige vruchtbaarheid. We moeten het gebed niet achterwege laten zolang we hiervan niet hebben mogen drinken. Want als we al was het maar één druppeltje ervan geproefd hebben, dan kunnen geen dorst meer krijgen naar een ijdel en vergankelijk schepsel. Dan hebben we alleen nog dorst naar God, alleen nog dorst naar de liefde van God. Hoe meer we in die liefde groeien, hoe meer we groeien in de goddelijke vereniging. En hoe volmaakter we verenigd zijn met God en ondergedompeld zijn in Hem, hoe meer we onszelf in Hem en door Hem zullen kennen. En opnieuw, hoe meer we Hem kennen, hoe meer we Hem zullen beminnen. De enen komen later, de anderen vroeger tot deze bron van levend water waar ze prachtig verlicht worden door het bovennatuurlijke licht. Er zijn er die God heel snel naar deze volmaaktheid voert. Vaak toont Hij zich plots en onverwacht aan hen, en voert hen met zich mee met zulk een kracht dat ze er niet aan kunnen weerstaan. Maar gelukkig degene die na jaren voortdurend gewerkt gedaan te hebben en zich moeite getroost te hebben eindelijk in de grond van zijn ziel deze bron van levend water mag ontdekken. Men moet er niet verwonderd over zijn dat men lang moet waken aan de deur van de kamer van de eeuwige Koning, lang moet aankloppen en lang moet wachten alvorens men mag binnenkomen.

Moge God, de ongeschapen afgrond, onze geest, de geschapen afgrond, in Hem binnenroepen en onze geest met Hem verenigen, zodat onze geest, ondergedompeld in die uiterst diepe oceaan van de godheid, zich diep gelukkig zou kunnen verliezen in de Geest van God.  Daar bereikt en ontvangt men het doel en de voltooiing van alle beoefening, van de Schriften en van alle geboden.

Nu dit boekje ten einde is onderwerpen we alles wat we geschreven hebben aan het oordeel van onze heilige Moeder de Kerk, en aan de Vaders van het geloof. In het geloof van deze Kerk willen we leven en sterven, tot de eer van God. Hij weze gezegend tot in de eeuwige eeuwen. Amen.

»Gelukkig degene die na jaren voortdurend gewerkt te hebben en zich moeite getroost te hebben eindelijk in de grond van zijn ziel deze bron van levend water mag ontdekken.«